In de 17de eeuw was het orgel de ultieme synthese, zeker in Noord-Duitsland: orgelbouwers waren ingenieurs en kunstenaars, organisten waren componisten en improvisatoren. Expressie, ambacht en status, dat was het orgel. De Contius Foundation blaast de rijke Noord-Duitse orgeltraditie niet alleen nieuw leven in maar zet ook J.S. Bach op zijn rechtmatige plaats binnen die traditie. Niet als eindpunt of erfgenaam maar als een punt in een lijn van gelijkgestemde geesten.
Drie generaties virtuoos DNA
Het Noord-Duitse muzikale DNA bestaat uit monumentale, meerledige orgelwerken, vrije, fantasierijke improvisaties en een rijk kleurenpalet aan klanken, gedragen door een indrukwekkende pedaaltechniek. Muziek die blaakt van kracht en virtuositeit, klankrijk en sprankelend van improvisatie. “Wanneer zo’n Noord-Duits orgel helemaal opengetrokken wordt, is dat puur spektakel: fluiten, schetterende klanken, warme kleuren – een hele wereld aan geluid. De orgels in Hamburg en Lübeck waren minstens zo bekend als de organisten die ze bespeelden”, vertelt Bernard Foccroulle, voorzitter van de Artistieke Raad van de Contius Foundation.
De Noord-Duitse componisten vormden een eliteklasse binnen de muziekwereld. Hun muziek was veeleisend, maar hun orgels waren daarop toegesneden. Foccroulle: “Complexe maar buitengewoon verfijnde instrumenten met vaak drie of vier klavieren, een krachtig pedaal met 32 voet registers en tot wel 50 registers of meer..” In de stylus phantasticus daagden orgel en organist elkaar uit in een dynamisch spel van strenge, contrapuntische delen en vrije, improvisatorische passages. Drie generaties toporganisten zouden deze prestigieuze orgels laten zuchten en zingen.
De eerste generatie toonde al de karakteristieke diversiteit: de ernstige, complexe Scheidemann tegenover de levendige Praetorius. Een generatie later maakten Weckmann en Tunder furore – Weckmann met zijn expressieve orgelspel, Tunder met zijn populaire Abendmusiken-concerten die tot ver in de 18de eeuw naklonken. Het hoogtepunt kwam echter met de derde generatie. Voor Foccroulle bereikt deze traditie haar absolute bloei bij Buxtehude, Reincken, Bruhns en Lübeck. Zij, en niet Bach, zijn de bloeitijd van de Noord-Duitse orgelschool. “Bach wordt inderdaad beschouwd als de laatste belangrijke exponent van deze orgeltraditie terwijl hij er eigenlijk buiten valt. Buxtehude, Reincken, Bruhns en Lübeck, dat waren de topcomponisten. Hun muziek is zonder meer een meesterwerk.”
De leerling en zijn meesters
Nog te vaak wordt de Noord-Duitse orgelschool gepresenteerd als het fundament waarop Bach voortbouwde, alsof drie generaties Noord-Duitse componisten slechts een aanloop waren naar Bach. Terwijl zij net de elite waren waar de jonge Bach nieuwsgierig naar was. Foccroulle vertelt hoe de jonge Bach al vroeg in contact kwam met zijn idolen Böhm, Reincken en Buxtehude: “Als vijftienjarige studeerde hij al in Lüneburg bij Böhm en hij zou er drie jaar lang blijven, tot hij zijn studies had afgerond.” Bach kopieerde bij Böhm thuis ook werken van Reincken, een teken van zijn bewondering voor beide meesters. “We weten dat Bach in zijn Lüneburger periode verschillende keren naar Hamburg moet zijn gewandeld om Reincken te kunnen horen spelen.”
Toen Bach in 1720 opnieuw naar Hamburg reisde, kreeg hij een auditie op het orgel van Reincken, die hem na afloop prees: “Ik dacht dat deze kunst dood was, maar ik zie dat het in jou leeft.” De belangrijkste ontmoeting vond echter plaats in Lübeck. “Hij had verlof gekregen voor een maand, maar bleef uiteindelijk ongeveer vier maanden weg. Die ontmoeting met Buxtehude moet voor Bach, die toen al een virtuoze organist en begenadigd componist was, een artistieke uitwisseling zijn geweest van het hoogste niveau.”
Primus inter pares
Als we Bachs naam toevoegen aan dit rijtje organisten, dan doen we er goed aan om hem te zien als een primus inter pares binnen een kring van grootmeesters. Bach nam hun technieken en stijlen over, maar ontwikkelde die verder door het toevoegen van Italiaanse en Franse invloeden, en door zelf nieuwe vormen te creëren. De invloeden van Böhm, Reincken en Buxtehude zijn bij Bach vooral voelbaar in zijn vroege werk: de rijkdom aan vormen, het stilistisch contrast, de uitgesponnen structuren van een preludium met meerdere secties. Waar zij vaak werkten binnen een vrije, geïmproviseerde vorm – de stylus phantasticus – ging Bach deze structuren rangschikken volgens zijn eigen logica: het preludium enerzijds, de fuga anderzijds.
Hij liet zich vormen door Böhm, prikkelen door Buxtehude en uitdagen door Reincken maar vond zijn eigen vormentaal. En hij eerde zijn meesters door hen achter zich te laten. Net zoals zij zou Bach zelf al snel een invloedrijke stem worden. Bach is geen sluitstuk, geen bekroning, maar een vertakkend punt in een netwerk van gelijkgestemden.
Luistertocht
Het Contius Bachfestival nodigt ons uit om deze rijke wereld opnieuw te ontdekken. Met Kimberly Marshall, Francesca Ajossa & Wim Winters, Benjamin Steens & Leon Berben en Jeremy Joseph & Maude Gratton treedt een indrukwekkende internationale lichting organisten aan die in hun recitals de expressieve rijkdom en technische bravoure van deze school opnieuw tot leven wekken.
Marshall, de Amerikaanse specialiste in middeleeuwse en renaissancemuziek, zet in het eerste recital een luistertocht op naar de wortels van de Noord-Duitse stijl. Ze laat horen hoe de barok zich vormde, met J.P. Sweelinck uit Amsterdam als spilfiguur, leermeester van generaties organisten. Foccroulle: “De manier waarop Sweelinck zijn compositorisch meesterschap combineerde met vernieuwende klaviertechnieken trok heel wat beloftevolle jonge Duitse componisten aan. Alle grote stadskerken in Hamburg hadden op een gegeven moment wel een oud-leerling van hem in dienst.” De andere recitals openen het juwelenkistje van de Noord-Duitse meesters. Voortbouwend op Sweelincks talent en elkaars vernieuwingen creëerden ze hun karakteristieke retorische stijl: muziek bedoeld om emoties los te maken bij de luisteraar.
De muzikale ontmoetingen tussen orgel, stemmen en instrumenten in de concerten van het Hildebrandt Consort & Wouter Dekoninck en de zangers en musici van de Muziekkapel Koningin Elisabeth o.l.v. Philippe Pierlot & Wouter Dekoninck, illustreren de centrale positie van het orgel in het zeventiende-eeuwse muziekleven.
Samenspel
En tussen deze fonkelende edelstenen schittert ook telkens de muziek van Bach. Wie goed luistert, hoort deze zomer in de muziek van Bach dus een hele wereld meebewegen waarin tradities zich ontwikkelen, vertakken, overlappen en soms een eigen weg zoeken.
Het Contius Bachfestival toont hoe Bach en het orgel de spil vormen van een groter muzikaal netwerk. De Noord-Duitse componisten vormen geen stamboom waarvan Bach het laatste blad is aan het uiteinde van een lange, stevige tak. De Noord-Duitse orgelschool onthult net een diepere waarheid: grootsheid ontstaat niet in een rechte lijn, maar in een netwerk van vertakkingen. Bach werd Bach omdat hij luisterde, leerde en durfde verder te gaan, als een nieuwe tak die zelf weer zou uitlopen. Een festival dat laat horen dat Bachs heilige grond al gewijd was voordat hij er zijn voetsporen achterliet. Foccroulle: “Een festival dat het orgel toont als het kloppende hart van een gemeenschap, vroeger én nu.”
Julie Hendrickx